SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
BOTOX
100 Allerganeenheden
Poeder voor oplossing voor injectie
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Botulinumtoxine* type A, 100 Allerganeenheden/injectieflacon.
* van Clostridium botulinum
Botulinumtoxine-eenheden van verschillende producten zijn niet onderling uitwisselbaar.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Poeder voor oplossing voor injectie.
Wit poeder.
BOTOX verschijnt als een dunne witte afzetting die op de bodem van de injectieflacon moeilijk zichtbaar kan zijn.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
BOTOX is geïndiceerd bij de behandeling van:
Neurologische aandoeningen:
BOTOX is geïndiceerd voor de symptomatische behandeling van:
- Focale spasticiteit van de enkel en voet bij ambulante kinderen van twee jaar of ouder met hersenverlamming als aanvulling op revalidatietherapie.
- Focale spasticiteit van de pols en de hand bij volwassen patiënten die een CVA hebben doorgemaakt.
- Focale spasticiteit van de enkel en de voet bij volwassen patiënten die een CVA hebben doorgemaakt (zie rubriek 4.4).
- Blefarospasmen, hemifacialisspasmen en geassocieerde focale dystonieën.
- Cervicale dystonie (spasmodische torticollis).
- Symptoomverlichting bij volwassenen die voldoen aan de criteria voor chronische migraine (hoofdpijn op ≥15 dagen per maand, waarbij deze op minstens 8 dagen gepaard gaat met migraine) bij patiënten die onvoldoende hebben gereageerd op of intolerant zijn voor profylactische geneesmiddelen tegen migraine (zie rubriek 4.4).
Blaasaandoeningen:
- Idiopathische overactieve blaas met symptomen van urine-incontinentie, urgency en pollakisurie bij volwassen patiënten die onvoldoende reageren op anticholinergica of die deze geneesmiddelen niet verdragen.
- Urine-incontinentie bij volwassenen met neurogene detrusoroveractiviteit bij een neurogene blaas door stabiel subcervicaal ruggenmergletsel of multiple sclerose.
Huid- en huidgerelateerde aandoeningen:
- Persistente ernstige primaire hyperhidrose van de axillae die het dagelijks leven verstoort en niet reageert op topische behandeling.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Dosering
Botulinumtoxine-eenheden van verschillende producten zijn niet onderling uitwisselbaar. De doseringen die worden aanbevolen in Allerganeenheden zijn niet dezelfde als die van andere preparaten van botulinumtoxine.
Een neuroloog die expert is in de behandeling van chronische migraine dient de diagnose van chronische migraine te stellen en BOTOX mag uitsluitend worden toegediend onder toezicht van een dergelijke neuroloog.
Oudere patiënten
Er is geen specifieke dosisaanpassing vereist voor het gebruik bij ouderen. De initiële dosering dient de laagste effectieve dosering voor de specifieke indicatie te zijn. Bij herhaal-injecties wordt de laagste doeltreffende dosis met het langste, klinisch aangewezen interval tussen injecties aanbevolen. Oudere patiënten met een significante medische voorgeschiedenis en die tegelijkertijd andere geneesmiddelen gebruiken, moeten met voorzichtigheid worden behandeld. Er zijn beperkte klinische gegevens bij patiënten ouder dan 65 jaar die met BOTOX worden behandeld voor spasticiteit van de bovenste en onderste ledematen na een CVA. Zie rubrieken 4.4, 4.8 en 5.1 voor meer informatie.
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van BOTOX bij de indicaties, andere dan degenen beschreven in de pediatrische sectie van rubriek 4.1 zijn niet vastgesteld. Er kan dan ook geen dosisaanbeveling gedaan worden voor die indicaties met uitzondering van pediatrische focale spasticiteit geassocieerd met hersenverlamming. Voor deze indicatie mag BOTOX alleen worden toegediend door artsen die ervaring hebben met de beoordeling en behandeling van pediatrische focale spasticiteit en als onderdeel van een gestructureerd revalidatieprogramma.
De beschikbare gegevens bij pediatrische patiënten worden beschreven in rubrieken 4.2, 4.4, 4.8 en 5.1, zoals beschreven in onderstaande tabel.
| 12 jaar (zie rubriek 4.4 en 4.8) | |
| 12 jaar (zie rubriek 4.4 en 4.8) | |
| 2 jaar (zie rubriek 4.2, 4.4 en 4.8) | |
| 12 jaar | |
| 5 – 17 jaar (zie rubriek 4.8 en 5.1) | |
| 12 – 17 jaar (zie rubriek 4.8 en 5.1) | |
De volgende informatie is belangrijk:
Als verschillende flacongrootten van BOTOX worden gebruikt bij dezelfde injectieprocedure, moet er op gelet worden dat de juiste hoeveelheid verdunningsmiddel wordt gebruikt om een bepaald aantal eenheden per 0,1 ml te reconstitueren. De hoeveelheid verdunningsmiddel verschilt voor BOTOX 50 Allerganeenheden, BOTOX 100 Allerganeenheden en BOTOX 200 Allerganeenheden. Elke spuit moet worden voorzien van een correct etiket.
BOTOX mag alleen gereconstitueerd worden met een steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie). De juiste hoeveelheid verdunningsmiddel (zie verdunningstabel hieronder) moet in een spuit worden opgetrokken.
Dit product is bestemd voor eenmalig gebruik en eventuele ongebruikte oplossing moet worden weggegooid.
Voor instructies voor het gebruik, de hantering en de verwijdering van injectieflacons, zie rubriek 6.6.
Verdunningstabel voor injectieflacons met BOTOX 50, 100 en 200 Allerganeenheden voor alle indicaties behalve blaasaandoeningen:
| Injectieflacon met 50 eenheden | Injectieflacon met | Injectieflacon met |
Uiteindelijke dosis | Hoeveelheid verdunningsmiddel (steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie)) toegevoegd in een injectieflacon van 50 eenheden | Hoeveelheid verdunningsmiddel (steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie)) toegevoegd in een injectieflacon van 100 eenheden | Hoeveelheid verdunningsmiddel (steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie)) toegevoegd in een injectieflacon van 200 eenheden |
20 eenheden | 0,25 ml | 0,5 ml | 1 ml |
10 eenheden | 0,5 ml | 1 ml | 2 ml |
5 eenheden | 1 ml | 2 ml | 4 ml |
2,5 eenheden | 2 ml | 4 ml | 8 ml |
1,25 eenheden | 4 ml | 8 ml | n.v.t. |
Overactieve blaas:
Het wordt aanbevolen een injectieflacon van 100 eenheden of twee injectieflacons van 50 eenheden te gebruiken voor een eenvoudige reconstitutie.
Verdunningsinstructies bij gebruik van twee injectieflacons met 50 eenheden:
- Reconstitueer twee injectieflacons van 50 eenheden BOTOX met telkens 5 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) en meng de injectieflacons voorzichtig.
- Trek de 5 ml van elke injectieflacon op in één spuit van 10 ml.
Dat zal resulteren in een spuit met in het totaal 100 eenheden gereconstitueerde BOTOX in 10 ml. Gebruik onmiddellijk na reconstitutie in de spuit. Gooi niet-gebruikte zoutoplossing weg.
Verdunningsinstructies bij gebruik van een injectieflacon met 100 eenheden:
- Reconstitueer een injectieflacon van 100 eenheden BOTOX met 10 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) en meng voorzichtig.
- Trek de 10 ml van de injectieflacon op in een spuit van 10 ml.
Dat zal resulteren in een 10 ml spuit met in het totaal 100 eenheden gereconstitueerde BOTOX. Gebruik onmiddellijk na reconstitutie in de spuit. Gooi niet-gebruikte zoutoplossing weg.
Verdunningsinstructies bij gebruik van een injectieflacon met 200 eenheden:
- Reconstitueer een injectieflacon van 200 eenheden BOTOX met 8 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) en meng voorzichtig.
- Trek de 4 ml van de injectieflacon op in een spuit van 10 ml.
- Rond de bereiding af door 6 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) in de 10 ml-spuit toe te voegen en vervolgens op rustige wijze te mengen.
Dat zal resulteren in een 10 ml spuit met in het totaal 100 eenheden gereconstitueerde BOTOX. Gebruik onmiddellijk na reconstitutie in de spuit. Gooi niet-gebruikte zoutoplossing weg.
Dit product is bestemd voor eenmalig gebruik en eventuele ongebruikte oplossing moet worden weggegooid.
Urine-incontinentie bij neurogene detrusoroveractiviteit:
Het verdient aanbeveling om een injectieflacon met 200 eenheden of twee injectieflacons met 100 eenheden te gebruiken voor een eenvoudige reconstitutie.
Verdunningsinstructies bij gebruik van vier injectieflacons met 50 eenheden:
- Maak vier injectieflacons met 50 eenheden BOTOX aan, elke injectieflacon met 3 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie), en meng de inhoud op rustige wijze.
- Trek met één 10ml-spuit 3 ml op uit de eerste injectieflacon en 1 ml uit de tweede injectieflacon.
- Trek met een tweede 10ml-spuit 3 ml op uit de derde injectieflacon en 1 ml uit de vierde injectieflacon.
- Trek met een derde 10ml-spuit de resterende 2 ml op uit de tweede en de vierde injectieflacon.
- Rond de bereiding daarna af door aan alle drie 10ml-spuiten 6 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) toe te voegen en vervolgens op rustige wijze te mengen.
De bereiding resulteert in drie 10ml-spuiten met in totaal 200 eenheden BOTOX. Na bereiding van de spuiten de injecties direct toedienen. Gooi niet-gebruikte zoutoplossing weg.
Verdunningsinstructies bij gebruik van twee injectieflacons met 100 eenheden:
- Maak twee injectieflacons met 100 eenheden BOTOX aan, elke injectieflacon met 6 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie), en meng de inhoud op rustige wijze.
- Trek met twee 10 ml-spuiten telkens 4 ml op uit de beide injectieflacons.
- Trek met een derde 10 ml-spuit de resterende 2 ml op uit de beide injectieflacons.
- Rond de bereiding daarna af door aan alle drie 10 ml-spuiten 6 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) toe te voegen en vervolgens op rustige wijze te mengen.
De bereiding resulteert in drie 10 ml-spuiten met in totaal 200 eenheden gereconstitueerde BOTOX. Na bereiding van de spuiten de injecties direct toedienen. Gooi niet-gebruikte zoutoplossing weg.
Verdunningsinstructies bij gebruik van een injectieflacon met 200 eenheden:
- Maak een 200 eenheden injectieflacon BOTOX aan met 6 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) en meng de inhoud op rustige wijze.
- Trek met drie 10 ml-spuiten telkens 2 ml op uit de injectieflacon.
- Rond de bereiding af door 8 ml steriele niet-geconserveerde fysiologische zoutoplossing (0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie) aan elk van de 10 ml-spuiten toe te voegen en vervolgens op rustige wijze te mengen.
De bereiding resulteert in drie 10 ml-spuiten met in totaal 200 eenheden BOTOX. Na bereiding van de spuiten de injecties direct toedienen. Gooi niet-gebruikte zoutoplossing weg.
Wijze van toediening
Zich voor elke indicatie verwijzen naar de specifieke aanbevelingen hieronder beschreven.
BOTOX dient enkel te worden toegediend door artsen met de juiste kwalificaties en ervaring met de behandeling, en die beschikken over de benodigde apparatuur.
De algemeen geldende optimale doseringen en het aantal injectieplaatsen per spier werden niet voor alle indicaties bepaald. In die gevallen dient de arts de behandeling individueel te bepalen. De optimale dosering dient per individu met behulp van titratie vastgesteld te worden, maar de aanbevolen maximale dosering mag niet overschreden worden.
NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN:
Focale spasticiteit van het onderste lidmaat bij pediatrische patiënten
Aanbevolen naald: | Steriele naald met juiste maatvoering. De lengte van de naald moet worden bepaald op basis van de plaats en de diepte van de spieren. | ||||
|
| ||||
Toedieningsrichtlijn: | Lokalisatie van de betrokken spieren met technieken zoals naald elektromyografische (EMG) begeleiding, zenuwstimulatie of echografie wordt aanbevolen. Voorafgaand aan de injectie kan lokale anesthesie of lokale anesthesie in combinatie met minimale of matige sedatie worden toegepast, per lokale locatiepraktijk. De veiligheid en werkzaamheid van BOTOX bij de behandeling van pediatrische spasticiteit is niet geëvalueerd onder algemene verdoving of diepe sedatie/analgesie. | ||||
|
| ||||
Aanbevolen dosis: | De aanbevolen dosis voor de behandeling van pediatrische spasticiteit van de onderste ledematen is 4 eenheden/kg tot 8 eenheden/kg lichaamsgewicht verdeeld over de aangetaste spieren. | ||||
Geïnjecteerde spieren | BOTOX 4 eenheden/kg* | BOTOX 8 eenheden/kg** | Aantal Injectieplaatsen | ||
Enkelspieren | 1 eenheid/kg (37.5 Eenheden) | 2 eenheden/kg (75 Eenheden) | 2 | ||
Gastrocnemius laterale kop | 1 eenheid/kg (37.5 Eenheden) | 2 eenheden/kg (75 Eenheden) | 2 | ||
Soleus | 1 eenheid/kg (37.5 Eenheden) | 2 eenheden/kg (75 Eenheden) | 2 | ||
Tibialis Posterior | 1 eenheid/kg (37.5 Eenheden) | 2 eenheden/kg (75 Eenheden) | 2 | ||
| * niet hoger dan een totale dosis van 150 eenheden | ||||
Maximale totale dosis: | De totale dosis BOTOX die per behandelingssessie in het onderste lidmaat wordt toegediend, mag niet hoger zijn dan 8 eenheden/kg lichaamsgewicht of 300 eenheden, afhankelijk van welke van de twee het laagst is. Indien de behandelende arts dit nodig acht, dient de patiënt in aanmerking te komen voor herinjectie wanneer het klinische effect van de vorige injectie is afgenomen, niet eerder dan 12 weken na de vorige injectie. Bij de behandeling van beide onderste ledematen mag de totale dosis niet hoger zijn dan de laagste van 10 eenheden/kg lichaamsgewicht of 340 eenheden, in een interval van 12 weken. | ||||
|
| ||||
Bijkomende informatie: | De behandeling met BOTOX is niet bedoeld ter vervanging van de gebruikelijke standaard van zorgrevalidatie. Gewoonlijk wordt een klinische verbetering gezien binnen de eerste twee weken na injectie. Herhaal behandelingen kunnen toegediend worden wanneer het klinisch effect van een vorige injectie vermindert, maar niet frequenter dan iedere 3 maanden. | ||||
Focale spasticiteit van de bovenste ledematen geassocieerd met CVA bij volwassenen
Aanbevolen naald: | Steriele naald van 25, 27 of 30 gauge. Lengte van de naald dient bepaald te worden volgens plaats en diepte van de spier. |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | Het kan nuttig zijn de betrokken spieren te lokaliseren met elektromyografie of zenuwstimulatie- of ultrasone technieken. Injectie van BOTOX op meerdere plaatsen resulteert in een gelijkmatiger contact met de bezenuwingszones van de spier, wat vooral nuttig is in grotere spieren. |
|
|
Aanbevolen dosis: | De aanbevolen dosis voor de behandeling van spasticiteit van de bovenste ledematen bij volwassenen is maximaal 240 eenheden, verdeeld over de aangetaste spieren, zoals vermeld in de volgende tabel. De maximale dosis bij één behandeling is 240 eenheden. |
|
Spier | Aanbevolen dosering; Aantal plaatsen |
Onderarm
Pronator quadratus
10 - 50 eenheden; 1plaats
Pols | |
Vingers/Hand | |
Duim | |
*Wanneer zowel in lumbricalen en/of interossei wordt geïnjecteerd, is de aanbevolen maximale dosis 50 eenheden per hand.
Bijkomende informatie:
In gecontroleerde klinische studies werden de patiënten 12 weken gevolgd na een eenmalige behandeling. Verbetering in spiertonus trad op binnen twee weken, maar een maximaal effect wordt meestal na 4 tot 6 weken gezien. In een open-label vervolgonderzoek werden de meeste patiënten opnieuw geïnjecteerd na een interval van 12 tot 16 weken, als het effect op de spiertonus was afgenomen. Deze patiënten kregen tot 4 injecties met een maximale cumulatieve dosering van 960 eenheden verspreid over 54 weken. Als de behandelende arts dat wenselijk acht, kunnen herhalingsdoseringen worden toegediend wanneer het effect van een vorige injectie minder is geworden, niet eerder dan 12 weken na de vorige injectie.
Afhankelijk van de mate en de aard van de spierspasticiteit op het ogenblik van herhalingsinjectie kan het noodzakelijk zijn de dosis van BOTOX aan te passen en andere spieren te behandelen. De laagste werkzame dosering dient te worden gebruikt.
Focale spasticiteit van de onderste ledematen geassocieerd met CVA bij volwassenen
Aanbevolen naald: Steriele naald van 25, 27 of 30 gauge. Lengte van de naald dient bepaald te worden volgens plaats en diepte van de spier.
Toedieningsrichtlijn: Het kan nuttig zijn de betrokken spieren te lokaliseren met elektromyografie of zenuwstimulatietechnieken. Injectie van BOTOX op meerdere plaatsen resulteert in een gelijkmatiger contact met de bezenuwingszones van de spier, wat vooral nuttig is in grotere spieren.
Het onderstaande diagram geeft de injectieplaatsen aan voor de spasticiteit van de onderste ledematen bij volwassenen:
Aanbevolen dosis: De aanbevolen dosis voor de behandeling van spasticiteit van de onderste ledematen bij volwassenen waarbij de enkel en de voet betrokken zijn, bedraagt 300 tot 400 eenheden, verdeeld over hoogstens 6 spieren, zoals beschreven in onderstaande tabel. De maximale aanbevolen dosis in een behandeling is 400 eenheden.
Dosering van BOTOX per spier voor spasticiteit van de onderste ledematen bij volwassenen:
Spier | Aanbevolen dosering |
Gastrocnemius | |
Soleus | 75 eenheden; 3 plaatsen |
Tibialis posterior | 75 eenheden; 3 plaatsen |
Flexor hallucis longus | 50 eenheden; 2 plaatsen |
Flexor digitorum longus | 50 eenheden; 2 plaatsen |
Flexor digitorum brevis | 25 eenheden; 1 plaats |
Bijkomende informatie: Indien de behandelend arts dit gepast acht, moet de patiënt in beschouwing genomen worden voor herhaalde injectie wanneer het klinisch effect van de voorgaande injectie verminderd is, maar niet eerder dan 12 weken na de voorgaande injectie.
Blefarospasme/ hemifacialisspasme
Aanbevolen naald: | Steriele naald van 27-30 gauge/0,40-0,30 mm. |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | Elektromyografische controle is niet vereist. |
|
|
Aanbevolen dosis: | De aanbevolen startdosering is 1,25-2,5 eenheden in de mediale en laterale m. orbicularis oculi van het bovenste ooglid en de laterale m. orbicularis oculi van het onderste ooglid. Men kan ook injecties geven op andere plaatsen in de zone van de wenkbrauwen, de laterale orbicularis en het bovenste gedeelte van het gelaat als spasmen daar interfereren met het zien. |
|
|
Maximale totale dosis: | De startdosering mag niet hoger zijn dan 25 eenheden per oog. |
|
|
Bijkomende informatie: |
|
| |
Cervicale dystonie
Aanbevolen naald: | Een geschikte naald (gewoonlijk 25-30 gauge/0,50-0,30 mm). |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | In klinische studies werd bij de behandeling van cervicale dystonie BOTOX geïnjecteerd in de m. sternocleidomastoideus, de m. levator scapulae, de m. scalenus, de m. splenius capitis, de m. semispinalis, de m. longissimus en/of de m. trapezius. Deze lijst is niet exhaustief, aangezien elke spier die de positie van het hoofd controleert, aangetast kan zijn en dus behandeling nodig kan hebben. |
|
|
Aanbevolen dosis: | Bij de eerste behandelingssessie mag in totaal niet meer dan 200 eenheden worden geïnjecteerd. Bij de volgende sessies wordt de dosering aangepast volgens de initiële respons. |
|
|
Maximale totale dosis: | Per sessie mogen in totaal niet meer dan 300 eenheden worden gegeven. Het optimale aantal injectieplaatsen hangt af van de grootte van de spier. De injecties mogen niet vaker dan om de 10 weken worden herhaald. |
|
|
Bijkomende informatie: | Doorgaans wordt een klinische verbetering gezien binnen twee weken na injectie. De effecten zijn doorgaans maximaal ongeveer zes weken na de injectie. Een behandelingsinterval van minder dan 10 weken wordt niet aanbevolen. De duur van de gunstige effecten die in klinische studies werd gerapporteerd, schommelde sterk (van 2 tot 33 weken), met een gemiddelde van ongeveer 12 weken. |
Chronische migraine
Aanbevolen naald: | Steriele 30-gauge, 1,27 cm naald. |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | De injecties moeten worden verdeeld over 7 specifieke spiergroepen van hoofd en nek, zoals aangegeven in de volgende tabel. Bij patiënten met bijzonder dikke nekspieren kan in de nek een naald van 2,54 cm lang nodig zijn. Met uitzondering van de musculus procerus die op 1 plaats moet worden geïnjecteerd (middenlijn), moeten alle spieren tweezijdig worden geïnjecteerd, waarbij de helft van de injecties aan de linkerkant en de andere helft aan de rechterkant van hoofd en nek worden toegediend. Als een bepaalde pijnlocatie overheerst, kunnen aan één of aan beide kanten extra injecties worden toegediend aan tot 3 specifieke spiergroepen (occipitalis, temporalis en trapezius), tot de maximale dosis per spier zoals aangegeven in de tabel hieronder. |
|
De volgende schema's geven de aanbevolen spiergroepen aan voor eventueel extra injecties:
|
| ||
Hoofd/nek | Totale dosering (aantal plaatsen*) |
Corrugator**
10 eenheden (2 plaatsen)
Procerus
5 eenheden (1 plaats)
Frontalis**
20 eenheden (4 plaatsen)
Temporalis**
40 eenheden (8 plaatsen) tot 50 eenheden (tot 10 plaatsen)
Occipitalis**
30 eenheden (6 plaatsen) tot 40 eenheden (tot 8 plaatsen)
Cervicale Paraspinale Spier Groep**
20 eenheden (4 plaatsen)
Trapezius**
30 eenheden (6 plaatsen) tot 50 eenheden (tot 10 plaatsen)
Totaal doseringsbereik:
155 eenheden tot 195 eenheden
31 tot 39 plaatsen
* 1 IM injectieplaats = 0,1 ml = 5 eenheden BOTOX
** Dosis verdeeld over twee zijden
Bijkomende informatie:
Het aanbevolen schema voor herhaling van de behandeling is om de 12 weken.
BLAASAANDOENINGEN:
Patiënten mogen geen urineweginfectie hebben wanneer de behandeling zal plaatsvinden.
Patiënten dienen profylactisch behandeld te worden met antibiotica gedurende 1-3 dagen voor de behandeling, op de dag van behandeling en 1-3 dagen na de behandeling.
Het verdient aanbeveling om ten minste 3 dagen voorafgaand aan de injectieprocedure geen anti-aggregantia meer te gebruiken. Patiënten onder antistollingsbehandeling moeten aandachtig gevolgd worden om het risico op bloedingen te verminderen.
Bij de behandeling van urine-incontinentie moet BOTOX worden toegediend door artsen die ervaring hebben met de evaluatie en de behandeling van blaasdisfunctie (bijv. urologen en urogynaecologen).
Overactieve blaas:
Aanbevolen naald: | Flexibele of rigide cystoscoop kan worden gebruikt. De injectienaald moet worden gevuld (geprimed) met ongeveer 1 ml gereconstitueerde BOTOX voor de start van de injecties (afhankelijk van de lengte van de naald) om eventuele lucht te verwijderen. |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | Voor injectie kan een verdund topisch anestheticum met of zonder sedatie in de blaas worden geïnstilleerd conform de lokale praktijkvoering. In geval van instillatie van een lokaal anestheticum moet de blaas voor de volgende stappen van de procedure worden gedraineerd en gespoeld met fysiologische zoutoplossing. |
|
|
Aanbevolen dosis: | De aanbevolen dosering is 100 eenheden BOTOX als injecties van 0,5 ml (5 eenheden) op 20 plaatsen in de detrusor. |
|
|
Bijkomende informatie: | De klinische verbetering kan binnen 2 weken optreden. Patiënten komen in aanmerking voor een nieuwe injectie als het klinische effect van de vorige injectie afgenomen is (de mediane duur in de klinische fase 3-studies was 166 dagen (~24 weken), gebaseerd op de vraag van de patiënt voor een nieuwe behandeling), maar niet vroeger dan 3 maanden na de vorige injectie in de blaas. |
Urine-incontinentie door neurogene detrusoroveractiviteit
Aanbevolen naald: | Flexibele of rigide cystoscoop kan worden gebruikt. Vul de injectienaald voorafgaand aan de injecties met ongeveer 1 ml (afhankelijk van de naaldlengte) om aanwezige lucht te verwijderen. |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | Voorafgaand aan de injectieprocedure kan een intravesicale instillatie van verdund anestheticum in de blaas worden gebracht (met of zonder sedatie), of algemene anesthesie worden toegepast, afhankelijk van de lokale praktijk. Als een anestheticum in de blaas wordt gebracht, dient de blaas te worden gedraineerd en gespoeld met een steriele zoutoplossing vóór de injectieprocedure wordt vervolgd. |
|
|
Aanbevolen dosis: | De aanbevolen dosis is 200 eenheden BOTOX, als injecties van 1 ml (~6,7 eenheden) op 30 plaatsen, verspreid over de detrusor. |
|
|
Bijkomende informatie: | Klinische verbetering treedt in het algemeen op binnen 2 weken. Herhalingsinjectie dient te worden overwogen wanneer het klinische effect van de voorafgaande injectie is afgenomen (mediane duur in klinische fase 3-studies was 256-295 dagen (~36-42 weken) voor BOTOX 200 eenheden) gebaseerd op de vraag van de patiënt voor een nieuwe behandeling, maar mag niet eerder plaatsvinden dan 3 maanden na de voorafgaande injectie in de blaas. |
HUID- EN HUIDGERELATEERDE AANDOENINGEN:
Primaire hyperhidrosis van de oksels
Aanbevolen naald: | Steriele naald van 30 gauge. |
|
|
Toedieningsrichtlijn: | De hyperhidrotische zone kan worden gedefinieerd met standaardkleurtechnieken, bv. de jodiumzetmeeltest van Minor. |
|
|
Aanbevolen dosis: | Men injecteert 50 eenheden BOTOX intradermaal, gelijkmatig verdeeld over meerdere plaatsen op ongeveer 1-2 cm van elkaar binnen de zone van hyperhidrosis in elke oksel. |
|
|
Maximale totale dosis: | Andere doseringen dan 50 eenheden per oksel kunnen niet worden aanbevolen. De injecties mogen niet vaker dan om de 16 weken worden herhaald (zie rubriek 5.1). |
|
|
Bijkomende informatie: | Doorgaans wordt een klinische verbetering waargenomen binnen een week na injectie. Als het klinische effect van een vorige injectie vermindert en als de behandelende arts dat nodig acht, kan een herhalingsinjectie van BOTOX worden gegeven. |
ALLE INDICATIES:
Als een eerste behandelingssessie geen resultaat oplevert, d.w.z. geen significante klinische verbetering een maand na injectie of ten opzichte van de baseline, dient men het volgende te doen:
- Klinische controle met eventueel elektromyografisch onderzoek door een specialist van het effect van het toxine op de behandelde spier(en);
- Analyse van de oorzaken van mislukken van de behandeling, bv. slechte keuze van de te behandelen spieren, te lage dosis, slechte injectietechniek, een gefixeerde contractuur, te zwakke antagonistische spieren, vorming van toxineneutraliserende antistoffen;
- Herevaluatie van de geschiktheid van de behandeling met botulinumtoxine type A;
- Als er geen bijwerkingen zijn opgetreden bij de eerste behandeling, kan een tweede sessie als volgt worden uitgewerkt: i) de dosering aanpassen rekening houdende met de oorzaken van het mislukken van de behandeling; ii) een EMG aanvragen; en iii) een interval handhaven van drie maanden tussen twee behandelingssessies.
Als de behandeling geen resultaat oplevert of als het effect bij herhaalde injecties vermindert, moet een alternatieve behandeling worden overwogen.
Bij de behandeling van volwassen patiënten, waaronder ook de behandeling voor meerdere indicaties, mag de maximale cumulatieve dosis niet hoger zijn dan 400 eenheden, in een interval van 12 weken.
4.3 Contra-indicaties
BOTOX is gecontra-indiceerd:
- bij patiënten met een bekende overgevoeligheid voor botulinumtoxine type A of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen;
- bij infectie van de voorgestelde injectieplaats(en).
BOTOX ter behandeling van blaasaandoeningen is ook gecontra-indiceerd:
- bij patiënten met een urineweginfectie tijdens de voorgenomen behandeling;
- bij patiënten met acute urineretentie tijdens de voorgenomen behandeling, die niet routinematig worden gekatheteriseerd;
- bij patiënten die geen katheterisatie willen/kunnen ondergaan na de behandeling, mocht dat nodig zijn.
4.8 Bijwerkingen
Algemeen
In gecontroleerde klinische studies werden bijwerkingen gemeld die volgens de onderzoekers samenhingen met BOTOX bij 35% patiënten met blefarospasme, bij 28% met cervicale dystonie, bij 8% met pediatrische spasticiteit, bij 11% met primaire axillaire hyperhydrosis en bij 16% met focale spasticiteit van de bovenste ledematen door CVA en 15% met focale spasticiteit van de onderste ledematen door CVA. In klinische studies bij overactieve blaas was de incidentie 26% met de eerste behandeling en 22% met een tweede behandeling. Klinische studies voor neurogene detrusoroveractiviteit bij volwassenen vermeldden een incidentie van 32% bij de eerste behandeling en een lagere incidentie van 18% bij de tweede behandeling. Voor neurogene detrusoroveractiviteit bij kinderen was de incidentie 6,2% met de eerste behandeling. Klinische studies voor chronische migraine vermeldden een incidentie van 26% bij de eerste behandeling en een lagere incidentie van 11% bij de tweede behandeling.
Bijwerkingen treden doorgaans op in de eerste dagen na injectie en hoewel ze gewoonlijk van voorbijgaande aard zijn, kunnen ze meerdere maanden of, in zeldzame gevallen, langer aanhouden.
Lokale spierzwakte vertegenwoordigt de verwachte farmacologische werking van botulinumtoxine in spierweefsel. Zwakte van aangrenzende spieren en/of spieren weg van de injectieplaats werden echter gemeld.
Zoals wordt verwacht, kan elke injectie plaatselijke pijn, inflammatie, paresthesie, hypo-esthesie, gevoeligheid, zwelling/oedeem, erytheem, plaatselijke infectie, bloeding en/of blauwe plekken veroorzaken. Pijn door en/of angst voor de naald kunnen resulteren in een vasovagale reactie, waaronder voorbijgaande symptomatische hypotensie en syncope. Koorts en een griepachtig syndroom werden eveneens gerapporteerd na injectie van botulinumtoxine.
De bijwerkingen worden in de volgende categorieën ingedeeld, afhankelijk van hoe vaak ze voorkomen:
Zeer vaak | komen voor bij 1 patiënt op 10 |
Vaak | komen voor bij 1 tot 10 patiënten op 100 |
Soms | komen voor bij 1 tot 10 patiënten op 1.000 |
Zelden | komen voor bij 1 tot 10 patiënten op 10.000 |
Zeer zelden | komen voor bij minder dan 1 patiënt op 10.000 |
Niet bekend | (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald) |
Hieronder vindt u de lijsten met bijwerkingen, die variëren afhankelijk van het deel van het lichaam waar BOTOX werd geïnjecteerd.
NEUROLOGISCHE AANDOENINGEN
Focale spasticiteit van het onderste lidmaat bij pediatrische patiënten
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Huiduitslag | Vaak |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Spierzwakte | Zelden |
Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties | Ligamentverstuiking, huidschaafwond | Vaak |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Looppasverstoring, pijn op de plaats van injectie | Vaak |
Focale spasticiteit van de bovenste ledematen geassocieerd met CVA bij volwassenen
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Maagdarmstelselaandoeningen | Nausea | Vaak |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Pijn in extremiteit, spierzwakte | Vaak |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Vermoeidheid, perifeer oedeem | Vaak |
Bij herhaalde dosering werd geen verandering waargenomen in het algemene veiligheidsprofiel.
Focale spasticiteit van de onderste ledematen geassocieerd met CVA bij volwassenen
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Huiduitslag | Vaak |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Gewrichtspijn, spierstijfheid, spierzwakte | Vaak |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Perifeer oedeem | Vaak |
Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties | Vallen | Vaak |
Er werd geen verandering waargenomen in het algemeen veiligheidsprofiel bij herhaalde toediening van de dosis.
Blefarospasme/hemifacialisspasmen en geassocieerde dystonie
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Zenuwstelselaandoeningen | Duizeligheid, facialisparese en gezichtsverlamming | Soms |
Oogaandoeningen | Ptose van het ooglid | Zeer vaak |
Puntvormige keratitis, lagoftalmus, droog oog, fotofobie, oogirritatie, en meer traansecretie | Vaak | |
Keratitis, ectropion, diplopie, entropion, gezichtsstoornissen en wazig zicht | Soms | |
Oedeem van het ooglid | Zelden | |
Ulceratieve keratitis, epitheliaal defect van de cornea, perforatie van de cornea | Zeer zelden | |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Ecchymose | Vaak |
Huiduitslag/dermatitis | Soms | |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Irritatie en oedeem van het gelaat | Vaak |
Vermoeidheid | Soms |
Cervicale dystonie
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Rhinitis en infectie van de bovenste luchtwegen | Vaak |
Zenuwstelselaandoeningen | Duizeligheid, hypertonie, hypo-esthesie, slaperigheid en hoofdpijn | Vaak |
Oogaandoeningen | Diplopie en ptose van het ooglid | Soms |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen | Dyspneu en dysfonie | Soms |
Maagdarmstelselaandoeningen | Dysfagie | Zeer vaak |
Droge mond en nausea | Vaak | |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Spierzwakte | Zeer vaak |
Stijfheid en pijn van skeletspieren | Vaak | |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Pijn | Zeer vaak |
Asthenie, griepachtig syndroom en malaise | Vaak | |
Koorts | Soms |
Chronische migraine
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Zenuwstelselaandoeningen | Hoofdpijn, migraine inclusief verergering van migraine, facialisparese | Vaak |
Oogaandoeningen | Ooglidverzakking | Vaak |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Pruritus, uitslag | Vaak |
Pijn t.h.v. de huid | Soms | |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Nekpijn, myalgie, skeletspierstelselpijn, skeletspierstelselstijfheid, spierspasmen, strak aanvoelende spieren en spierzwakte | Vaak |
Pijn t.h.v. de kaak | Soms | |
Mephisto-effect (lateraal optrekken van de wenkbrauwen) | Niet bekend | |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Pijn op de injectieplaats | Vaak |
Maagdarmstelselaandoeningen | Dysfagie | Soms |
Het uitvalpercentage vanwege bijwerkingen in deze fase-3-onderzoeken was 3,8% voor BOTOX ten opzichte van 1,2% voor placebo.
BLAASSTOORNISSEN
Overactieve blaas bij volwassenen
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Urineweginfectie | Zeer vaak |
Bacteriurie | Vaak | |
Nier- en urinewegaandoeningen | Dysurie | Zeer vaak |
Urineretentie, pollakisurie, leukocyturie | Vaak | |
Onderzoeken | Postmictioneel residu* | Vaak |
*verhoogd urinevolume in de blaas na urinelozing waarvoor geen katheterisatie vereist is
Aan de procedure gerelateerde bijwerkingen die vaak zijn opgetreden, waren dysurie en hematurie.
Een propere, intermitterende katheterisatie werd gestart bij 6,5% van de patiënten na behandeling met BOTOX 100 eenheden versus 0,4% in de placebogroep.
514 (41,4%) van de 1.242 patiënten in de placebogecontroleerde klinische studies waren ≥ 65 jaar oud en 182 patiënten (14,7%) waren ≥ 75 jaar oud. In die studies werd geen verschil in veiligheidsprofiel na behandeling met BOTOX waargenomen tussen patiënten ≥ 65 jaar en patiënten < 65 jaar met uitzondering van urineweginfectie: de incidentie van urineweginfectie was zowel in de placebogroep als in de BOTOX-groep hoger bij oudere patiënten dan bij de jongere patiënten.
Bij herhaalde toediening werd geen verandering van het algehele veiligheidsprofiel waargenomen.
Overactieve blaas bij pediatrische patiënten
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Urineweginfectie | Vaak |
Nier- en urinewegaandoeningen | Dysurie*, urethraalpijn* | Vaak |
Maagdarmstelselaandoeningen | Buikpijn, pijn laag in de onderbuik | Vaak |
*procedure-gerelateerde bijwerkingen
In één dubbelblinde, gerandomiseerde, multicentrische klinische studie met parallelle groepen uitgevoerd bij 55 patiënten tussen 12 en 17 jaar oud, waren de bijwerkingen over het alemeen vergelijkbaar met het bekende veiligheidsprofiel bij volwassen patiënten met een overactieve blaas. Echter, bijwerkingen van urethraalpijn en buikpijn werden ook waargenomen in dit kleinschalig OAB-onderzoek naar een overactieve blaas bij kinderen.
Zie rubriek 4.2 en 5.1.
Urine-incontinentie door neurogene detrusoroveractiviteit bij volwassenen
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Urineweginfectiea,b, bacteriurieb | Zeer vaak |
Onderzoeken | Postmictioneel residu**b | Zeer vaak |
Psychische stoornissen | Slapeloosheida | Vaak |
Maagdarmstelselaandoeningen | Obstipatiea | Vaak |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Spierzwaktea, spierspasmena | Vaak |
Nier- en urinewegaandoeningen | Urineretentie a,b | Zeer vaak |
Hematurie*a,b, dysurie*a,b, blaasdiverticuluma | Vaak | |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Vermoeidheida, gangstoornissena | Vaak |
Letsels, intoxicaties en verrichtingscomplicaties | Autonome dysreflexie*a, vallena | Vaak |
* procedure-gerelateerde bijwerkingen
**verhoogde PVR waarvoor geen katheterisatie vereist is
a Bijwerkingen uit fase 2 en pivotale fase 3 klinische studies
b Bijwerkingen uit de post-marketingstudie met BOTOX 100 eenheden bij MS-patiënten zonder blaaskatheter bij aanvang
Klinische studies maakten melding van urineweginfecties bij 49,2% van de patiënten behandeld met 200 eenheden BOTOX, en bij 35,7% van de patiënten behandeld met placebo (53,0% van multiple sclerose-patiënten behandeld met 200 eenheden versus 29,3% met placebo; 45,4% van ruggenmergletselpatiënten behandeld met 200 eenheden versus 41,7% met placebo). Van urineretentie werd melding gemaakt bij 17,2% van de patiënten behandeld met 200 eenheden BOTOX en bij 2,9% van de patiënten behandeld met placebo (28,8% van multiple sclerose-patiënten behandeld met 200 eenheden versus 4,5% met placebo; 5,4% van ruggenmergletselpatiënten behandeld met 200 eenheden versus 1,4% met placebo).
Het type bijwerkingen veranderde niet bij herhaling van de behandeling.
Bij multiple sclerose(MS)-patiënten die deelnamen aan de hoofdstudies werd tussen BOTOX-groepen en placebogroepen geen verschil waargenomen in het aantal MS-exacerbaties per patiëntjaar (BOTOX = 0,23, placebo = 0,20), noch in de post-marketingstudie met BOTOX 100 eenheden bij MS-patiënten zonder blaaskatheter bij aanvang (BOTOX=0, placebo=0,07).
Van de patiënten die niet werden gekatheteriseerd vóór de behandeling bij baseline, werd in de pivotale studies na de behandeling met BOTOX 200 eenheden of placebo, begonnen met katheterisatie bij respectievelijk 38,9% en 17,3%.
In een postmarketingstudie met BOTOX 100 eenheden bij MS-patiënten zonder blaaskatheter bij aanvang, werd gestart met katheterisatie bij 15,2% van de patiënten die een behandeling met BOTOX 100 eenheden hadden gekregen, versus 2,6% met de placebo (zie rubriek 5.1).
Neurogene detrusoroveractiviteit bij kinderen
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Infecties en parasitaire aandoeningen | Bacteriurie | Zeer vaak |
Urineweginfectie, leukocyturie | Vaak | |
Nier- en urinewegaandoeningen | Hematurie, blaaspijn* | Vaak |
* procedure-gerelateerde bijwerkingen
Er werd geen verandering in het type bijwerkingen geobserveerd bij herhaalde toediening van de dosering.
Zie rubriek 4.2 en 5.1.
HUID- EN ONDERHUIDAANDOENINGEN
Primaire hyperhidrosis van de oksels
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm | Frequentie |
Zenuwstelselaandoeningen | Hoofdpijn en paresthesie | Vaak |
Bloedvataandoeningen | Opvliegers | Vaak |
Maagdarmstelselaandoeningen | Nausea | Soms |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Hyperhidrosis (niet onder de oksels), abnormale geur van de huid, pruritus, onderhuidse knobbeltjes en alopecie | Vaak |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Pijn in de extremiteit | Vaak |
Spierzwakte, spierpijn en gewrichtspijn | Soms | |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Pijn op de plaats van injectie | Zeer vaak |
Pijn, oedeem op de plaats van injectie, bloeding op de plaats van injectie, overgevoeligheid op de plaats van injectie, irritatie op de plaats van injectie, asthenie en reacties op de plaats van injectie | Vaak |
Bij de behandeling van primaire hyperhidrosis van de oksels rapporteerde 4,5% van de patiënten een toename van zweten buiten de oksels binnen 1 maand na injectie. Er was geen bepaald patroon te zien wat de aangedane anatomische plaatsen betreft. Bij ongeveer 30% van de patiënten verdween dat probleem binnen vier maanden.
Soms (0,7%) werd zwakte van de arm gerapporteerd; die zwakte was mild, kortstondig, hoefde niet te worden behandeld en herstelde zonder gevolgen. Deze bijwerking kan te wijten zijn aan de behandeling, de injectietechniek of beide. Soms treedt spierzwakte op; in dat geval kan een neurologisch onderzoek worden overwogen. Bovendien is het raadzaam de injectietechniek te herevalueren voorafgaand aan de volgende injectie om er zeker van te zijn dat de injecties intradermaal worden toegediend.
In een niet-gecontroleerd onderzoek naar de veiligheid van BOTOX (50 eenheden per oksel) bij pediatrische patiënten van 12 tot 17 jaar (n=144) waren pijn op de plaats van injectie en hyperhidrosis (niet onder de oksels) de bijwerkingen die bij meer dan één patiënt (telkens 2 patiënten) optraden.
Aanvullende informatie
De volgende lijst bevat bijwerkingen of andere medisch relevante bijwerkingen die zijn gemeld sinds het geneesmiddel op de markt werd gebracht, ongeacht de indicatie, en kan een aanvulling zijn op rubriek 4.4 (Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik) en rubriek 4.8 (Bijwerkingen).
Systeem/orgaanklasse | Voorkeursterm |
Immuunsysteemaandoeningen | Anafylaxie, angio-oedeem, serumziekte, urticaria |
Voedings- en stofwisselingsstoornissen | Anorexie |
Zenuwstelselaandoeningen | Brachiale plexopathie, dysfonie, dysathrie, gezichtsparese, hypo-asthenie, spierzwakte, myasthenia gravis, perifere neuropathie, paresthesie, radiculopathie, convulsies, syncope, gezichtsverlamming |
Oogaandoeningen | Geslotenhoekglaucoom (bij behandeling van blefarospasmen), strabisme, wazig zicht, gezichtsstoornis, droge ogen (geassocieerd met peri-oculaire injecties), ooglidoedeem |
Evenwichtsorgaan- en ooraandoeningen | Hypoacusie, tinnitus, vertigo |
Hartaandoeningen | Hartritmestoornissen, myocardinfarct |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen | Aspiratie pneumonie (sommige met fatale afloop), dyspneu, ademhalingsdepressie, respiratoir falen |
Maagdarmstelselaandoeningen | Buikpijn, diarree, constipatie, droge mond, dysfagie, nausea, braken |
Huid- en onderhuidaandoeningen | Alopecia, psoriasisachtige dermatitis, erythema multiforme, hyperhidrose, madarosis, pruritus, huiduitslag |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen | Spieratrofie, myalgie, lokale spiertrekkingen/onvrijwillige spiercontracties |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen | Denervatie-atrofie, malaise, pyrexie |
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem (zie contactgegevens hieronder):
België
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
www.fagg.be
Afdeling Vigilantie:
Website: www.eenbijwerkingmelden.be
e-mail: adr@fagg-afmps.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
AbbVie S.A.
Av. Einstein 14
1300 Wavre
België
8. NUMMER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
BE215126
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
06/2024
Goedkeuringsdatum: 07/2024
PRIJZEN
CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
---|---|---|---|---|---|---|---|
1186022 | BOTOX VIAL IM/SC 100 U PR/U | M03AX01 | - | - | Ja | - | - |